Zeker weten?
Dit is niet een tekst over zekerheden. Maar het is mogelijk dat u na lezing van een aantal onzekerheden bent verlost. Misschien dat u na lezing twijfelt aan uw zekerheden.
Dat is dan een prettige bijkomstigheid. Want zo overkwam het mij. Van ingewikkelde teksten maak ik geen gebruik. Wel van mijn eigen ervaring. En zo uniek ben ik niet. Die ervaring zou best eens ook die van u kunnen zijn.
In 1995 was ik in Johannesburg. Inderdaad lang geleden en mijn eerste confrontatie met een cultuur die de vanzelfsprekende verworvenheden van vrijheid en democratie niet kent. De apartheid was afgeschaft en Mandela was president. Maar veel mensen moesten nog zelf zien hoe ze aan een inkomen en een onderdak kwamen. Ik reed rond met een collega die me triomfantelijk op één van zijn ideeën wees. De kraan aan de zijgevel van de supermarkt was me niet opgevallen. Ik zag jongetjes met emmers water heen en weer sjouwen. De auto’s werden gewassen terwijl de klanten boodschappen deden. Een bron van inkomsten voor jonge zwarte kinderen uit de squatercamps en townships.
‘In plaats van de blik op de progressieve norm te richten die zo snel ontaardt in een slakkegang, lette men op de beweeglijkheid in de marge’ (P. Sloterdijk; Eurotaoisme; AP 1989; p.14). Gewend als ik was de structuren te zien, de grote lijnen, had ik gezocht naar ordening, naar regulering. Het unieke, de kans zag ik over het hoofd. ‘Zeker’ werd vanaf dat moment ‘misschien’; weten werd vragen.
‘...lette men op de beweeglijkheid in de marge!’ Zo'n zin inspireert, maar de gewoonte is hardnekkig. Wie werkelijk een andere weg wil gaan, komt barrières tegen. De nieuwe weg begint immers bij nieuwe vragen. Maar hoe kan ik nieuwe vragen stellen als ik slechts oude begrippen heb? Dat is al een eerste barrière. Wat mij brengt bij een volgende: het denken zet iets in beweging, maar het is nog niet duidelijk wat. Die onzekerheid trekt een wissel op ons denken. Open einden zijn ongemakkelijk. Iets herkenbaars brengt redding. Maar daarmee wordt het onduidelijke, het onzekere meteen geannexeerd in een andere traditie. Bijvoorbeeld die van het probleem en de oplossing. De kraan in Johannesburg was een minimale ingreep, een gebaar in de marge. Maar de kraan behoort nu tot de ‘informele economie’.
‘Niet de blik vooruit, maar de blik opzij’, zei Paul Bosse nog, filosoof in Rotterdaml.. Dus de tekens, opmerkingen, aantekeningen en reacties die we maken in de kantlijn. Daarin past ook de verspreking, de verschrijving, de aarzeling, de aanzet, de poging. De hoofdstroom, dat is generalisaties waarmee groepen mensen worden samengevat; algemeenheden waarmee we gebeurtenissen typeren; de vanzelfsprekendheid van de vraagstukken; de propaganda van de oplossingen. De kantlijn is de levens die mensen leiden, individueel, met familie en vrienden. Hun gedrag, hun gedachten en verlangens. Welke prachtige verhalen spelen zich niet af rond die kraan: onderhandelingen, een ruzie, een liefdegeschiedenis, hoop en teleurstelling. Wezenlijke gebeurtenissen in vele levens, op een parkeerterrein rond een kraan. Informele economie? Het woord heeft de kans bezworen. Het heeft het idee statisch gemaakt.
De opgave is de kantlijn te lezen, te verkennen, zonder deze tot nieuwe hoofdstroom te maken. Die hoofdstroom kennen we allemaal als ‘vraagstuk’ of ‘problematiek’. Lees de krant er maar op na: het allochtonenvraagstuk, de integratieproblematiek, de vergrijzing,tuur, de babyboomers, de zwaarlijvigheid. Generalisaties die feitelijk over mensen gaan, over de kantlijn. Want achter de toonbank bij de Franstalige slager staat geen allochtonenvraagstuk; de caissière van de supermarkt is geen integratieprobleem; onze buurvrouw van zeventig is niet de vergrijzing en die babyboomers aan de overkant lijken net die dertigers van daarnaast.
Bij de slager en de supermarkt doen we onze boodschappen, we wisselen nieuwtjes uit en informeren naar elkaars gezondheid. Met de buren maken we een praatje over het weer en over de familie. Ze lenen de krant en wij geven de planten water als ze op vakantie zijn. En ook al zijn de persoonlijke uitwisselingen soms opvallend oppervlakkig (‘hoe gaat het? Goeoed!), we voelen ons prettig in een omgeving waarin mensen elkaar groeten. Het maakt die omgeving overzichtelijk. Verder weten we niet zo veel van elkaar. En elke keer als ik iets over een vraagstuk lees, kijk ik om heen maar zie het niet. Als een politicus weer een problematiek schetst, vraag ik mij af over wie dat gaat. Ik wil de vraagstukken vergeten en naar de mensen kijken.
Het is belangrijk dat we de ander als individu tegemoet treden. Amartya Sen maakt in verschillende interviews duidelijk dat we het individu niet moeten benaderen als vertegenwoordiger van een beschaving (cultuur, religie), maar dat deze meerdere identiteiten heeft. Dat gaat niet over allochtonen. Dat gaat over ons allemaal. In het buitenland ben ik een Nederlander. Maar wat voor Nederlander? Mijn levensovertuigingen laat ik niet graag reduceren tot een nationaliteit. ‘De beschavingsdimensie is een erg arme manier om mensen te begrijpen.’ (Amartya Sen, ‘De globalisering is van iedereen’). Zodra we elkaar reduceren tot een cultuur, een religie of een (politiek) gedachtegoed, zolang we de ander alleen nog zien als vertegenwoordiger van een groep, stopt het open debat. En dat geldt ook voor de vraagstukken. Die lossen we niet op door ze ontkennen. Maar zeker niet door te ontkennen dat we het over individuen hebben.
Het is lastig om oude gewoontes af te leren. Om bekende gezichten opnieuw te zien. Ik wil af van die grote woorden, uit de hoofdstroom treden. Vanuit de kantlijn wil ik graag een open democratisch debat voeren. Want dat was de vraag: ‘…is onzekerheid een voorwaarde voor een open democratisch debat?’ Niet onzekerheid, maar de bereidheid eigen zekerheden ter discussie te stellen. Geen onzekerheid, maar beweeglijkheid.
Nieuwe vormen van spiritualiteit zijn daarvoor niet nodig, net zo min als oude. Om het denken beweeglijk te houden moeten we de taal beweeglijk houden. Woorden die willen overtuigen, die willen bewijzen, zijn niet het voermiddel van communicatie, maar wapens in de strijd. ‘... het echte geweld [is] het geweld van het dat-spreekt-vanzelf: wat evident is, is gewelddadig, zelfs wanneer deze evidentie op zachte toon, met liberaal fatsoen en democratisch wordt uitgedragen; ...’ (Roland Barthes; Roland Barthes door Roland Barthes; SUN 1991, 1975, p.93).